Het begrip 'God' volgens Spinoza

Wanneer ik een werkstuk over Spinoza wil maken, moet ik eerst apart uitvinden wat hij nou precies onder God verstaat. Dit is namelijk erg moeilijk te begrijpen en uit te leggen. Toch probeer ik het en ik hoop dat ik de juiste conclusie heb getrokken.
Spinoza is een pantheïst, dat wil zeggen: hij zag God en de wereld als één geheel. God is niet Iemand die de wereld heeft geschapen en Zelf verder buiten de schepping staat. Integendeel, God is de wereld. Soms drukt Spinoza zich anders uit en zegt dat de wereld in God is. Hier doelt hij op de toespraak die Paulus op de Areopagus voor de Atheners hield. 'In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij', had Paulus gezegd.
 
Om nader op het godsbeeld van Spinoza in te gaan, moet ik even kort de idee van de Franse filosoof René Descartes behandelen aangaande dit onderwerp. Volgens Descartes bestaat God, doordat de mens Hem denken kan en doordat Hij als volmaakt en goed gedacht wordt, zal hij ons zeker niet als een kwade geest behandelen en ons onware zekerheid geven. God geeft dus uiteindelijk aan de menselijke geest de hulp die zij nodig heeft om zich niet weer in de twijfel te storten. Dan werpt zich de vraag op hoe het nu staat met het lichaam van de mens, als het denken, dus de geest, het Zijn bepaalt. Hij tracht dit op te lossen door te stellen dat er twee substanties zijn, namelijk geest en lichaam, die scherp van elkaar gescheiden zijn. De natuur van de geestelijke substantie is het denken, de natuur van de lichamelijke substantie is 'de uitgebreidheid in de lengte, breedte en diepte'. Omdat Descartes ziet dat beide, lichaam en ziel, in de mens een eenheid vormen, staat hij deze een wisselwerking toe. Dit wordt dualisme genoemd.
 
Spinoza is echter een monist. Hij is het met Descartes eens dat alleen God op eigen kracht kan bestaan, maar accepteert deze scheiding tussen die twee substanties niet. Volgens hem is er maar één substantie. Alles wat bestaat kan volgens hem op een en hetzelfde worden teruggevoerd en dat noemt hij eenvoudigweg substantie. Soms noemt hij het God of de natuur. Maar als Spinoza het woord natuur gebruikt, denkt hij niet alleen aan de uitgebreide natuur. Met de begrippen substantie, natuur of God bedoelt hij alles wat er is, ook wat geestelijk is.
 
Volgens Spinoza kennen wij God onder twee aspecten of verschijningsvormen. Hij noemt deze aspecten attributen, en die twee attributen zijn nu juist het denken en de uitgebreidheid van Descartes, nog simpeler gezegd: het geestelijke en het stoffelijke. God - of de natuur - verschijnt dus als hetzij denken, hetzij uitgebreidheid. Nu kan het zo zijn dat God oneindig veel andere eigenschappen heeft dan denken en uitgebreidheid, maar dat zijn de enige twee attributen die wij kennen.
De substantie kan zich uiten op verschillende manieren, die door Spinoza modi worden genoemd. Een bloem bijvoorbeeld is een modus van het attribuut uitgebreidheid. Uitgebreidheid kunnen we in dit geval vertalen met natuur, want een bloem is een stoffelijk product van de natuur. Als wij echter denken over die bloem, bijvoorbeeld door er een gedicht over te maken, dan zijn wij aanbeland bij de modus van het attribuut denken, want we creëren een geestelijk product. Toch zijn het allebei uitdrukkingen van de substantie, God of de natuur.
 
'…dat ik over God en de natuur een mening koester geheel verschillend van die welke de moderne christenen plegen te verdedigen. Mijn stelling is namelijk dat God de immanente (immanent = inwonend, JH), zoals men zegt, en niet de transcendente (bovenzinnelijk, JH) oorzaak van alle dingen is. Alle dingen zijn in God en bewegen in God, zo verklaar ik met Paulus en wellicht ook met alle antieke filosofen, zij het dan misschien op een andere wijze.'
(Brief van Spinoza, 1 december 1675, aan Henri Oldenburg)
 
Hier neemt Spinoza, zoals hij zelf al aangeeft, een ander standpunt in dan de christenen. Waar het hier omgaat, is de vergelijking: God = Natuur. Spinoza ging ervan uit dat alle fysische dingen die bestaan of om ons heen gebeuren uitdrukkingen zijn van God of de natuur. Zo zijn ook alle gedachten die gedacht worden, de gedachten van God of de natuur.
Dat klinkt in eerste instantie onlogisch en niet te aanvaarden voor de mens, die er over het algemeen toch vanuit gaat zelf zijn beslissingen te kunnen nemen en zelf te kunnen denken, maar Spinoza wijst op de beperkingen van de mens. Jostein Gaarder geeft in zijn boek De wereld van Sofie een treffend beeld. De mens kan misschien zelf bepalen om zijn duim te bewegen, maar hij kan niet van de hand afspringen en ronddansen in de kamer. Met andere woorden hij volgt zijn eigen natuur en dat doet de mens ook. De mens is dus niet vrij.
 
Spinoza beweert dat God zich uit via de wetten van de natuur, maar ook alleen via de wetten van de natuur. Deze wetten zijn de interne oorzaak van alles wat er gebeurt. Met andere woorden: Spinoza ziet God niet als een poppenspeler, een marionet die via draden zijn spelers bestuurd en zo de externe oorzaak is van alles wat er gebeurt op het podium. Nee, hij heeft de wereld geschapen en de natuurwetten voor de eeuwigheid vastgelegd. Zoals het vroeger was, is het nu en zal het altijd zijn.
Logisch gevolg van de volmaaktheid van God is dat Hij Zijn wetten niet ontduikt. Met die stelling neemt Spinoza afstand van de wonderen die volgens de Bijbel verricht zijn.