Het begrip 'Kennis'
Spinoza is over kennis volgens mij wel vrij duidelijk. Benedictus gelooft sterk in het noodzakelijke. Het besef van het noodzakelijke zou ook leiden tot de grootste vorm van geluk en de grootste vorm van wijsheid. Hoe meer wij het besef van het noodzakelijke zouden beseffen en adequate denkbeelden hierover hebben, hoe dichter wij in de buurt komen van God, de goddelijke essentie waar wij een modus van/in zijn.
Volgens Spinoza is kennis het wezenlijke voor de mens, hiermee kan hij zijn levensdoel en ultieme geluk bereiken. Spinoza onderscheid drie soorten kennis:
- imaginatio (verbeelding)
- ratio (rede)
- scientia intuïtiva (intuïtieve kennis)
Voorheen onderscheidde Spinoza vier wijzen van kennis:
- wat door anderen meegedeeld wordt
- wat uit ervaring bekend wordt
- wat geconcludeerd wordt
- wat wezenlijk wordt ingezien.
Later vatte hij de beide eerste samen in de ‘imagiatio’ (verbeelding)
Onder de verbeelding (imaginatio) rekent Spinoza de kennis die we van horen zeggen hebben. Deze kennis noemt hij directe, maar toevallig kennis. Directe kennis is een geldig bewijs die onmiddellijk wordt gevat en als waarheid wordt geaccepteerd. Dit lijkt dus op empirische kennis, kennis verworven uit ervaring. Spinoza is rationalist en is van mening dat alleen door de ratio (verstand) echte (adequate) kennis kan worden verworven. Deze directe kennis is dus niet gebaseerd op adequate kennis. Toch speelt imaginatio een grote rol in ons (menselijk) leven, vooral ons gevoelsleven. Bepaalde fenomenen zoals liefde en de wil zijn niet te herleiden tot het lichaam of de geest (denken). Dit is een gevoel wat je ervaart en dat buiten je geest en lichaam aanwezig is. Deze fenomenen zouden zich bijvoorbeeld in de ziel bevinden.
Het is echter niet de bedoeling om van deze kennis afhankelijk te blijven omdat het ons niet kan brengen naar ‘ons’ doel > het verwerven van de adequate kennis. Als wij afhankelijk van deze kennis zouden worden, dan maakt ons dat machteloos. Onder het ‘toevallige’ verstaat Spinoza het volgende: “Bijzondere dingen noem ik ‘toevallig’ voor zover wij, uitsluitend lettende op hun essentie, niets vinden dat hun bestaan noodzakelijk stelt, noch het noodzakelijke uitsluit."
De ratio levert in tegenstelling tot de imaginatio wel adequate kennis op. Dit is kennis die ontstaat door systematisch en consequent redeneren, bijvoorbeeld in de wiskunde. Spinoza probeert ook zoveel mogelijk a priori bewijzen te leveren.
De scientia intuïtiva levert direct inzicht op; je ziet bijvoorbeeld direct de noodzakelijkheid van de natuur in. Er wordt dus iets waargenomen wat onmiddellijk als geldig bewijs wordt geaccepteerd. Mijn inzien lijkt dit enigszins op empirische kennis. Het is ook wel logisch dat Spinoza dit in zijn onderscheid van soorten kennis opneemt. Spinoza is onder te verdelen in het subjectivisme. Men ziet dus de werkelijkheid door de ‘camera’ van zijn eigen ik. Het subject (ik) staat hier centraal. Alles wat dus ervaren wordt via onze zes zintuigen is dus ook een vorm van kennis, wat wij de werkelijkheid noemen. Deze is echter subjectief, want alleen God beschikt over de (totale) adequate werkelijkheid en God uit zich alleen via de wetten van de natuur. De adequate werkelijkheid is volgens Benedictus o.a. wiskundige begrippen en natuurwetten > rationalist.
Kennis is voor Spinoza het inzicht dat de dingen noodzakelijkerwijs zijn zoals ze zijn. Dit inzicht ziet hij als de intuïtieve kennis (scientia intuïtiva). Wanneer men dit inzicht heeft, aanvaardt men de werkelijkheid zoals die is. Dat de mens dus leeft in noodzakelijkheid. Het is in haar natuur om volgens bepaalde patronen te leven (actief/redelijk/met ratio) Wanneer deze werkelijkheid wordt aanvaard en men met de ratio de natuur kan verklaren (begrijpt hoe deze in elkaar zit), verdwijnt de haat, en zal daar liefde voor in de plaats komen.